J. van Breukelen Geen reacties

Het Gerechtshof Den Haag heeft op 27 februari 2018 een interessante uitspraak gedaan over de toewijzing van immateriële schadevergoeding omdat de behandeling van een bezwaarschrift te lang geduurd had. Het ging om een bewaar tegen een beslissing van de belastingdienst.

De casus was als volgt. De belanghebbende had op 13 januari 2015 een informatiebeschikking gekregen van de belastingdienst. Daartegen had de belanghebbende op 19 februari 2015 bezwaar gemaakt, waarbij tevens werd verzocht om een kostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand. 

Op 31 maart 2015 had de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek. Hierop is op 2 april 2015 schriftelijk gereageerd door de echtgenoot van belanghebbende. Tot een hoorgesprek was het echter niet meer gekomen in 2015.

Vervolgens nam de inspecteur pas op 31 maart 2016 (een jaar later dus) weer contact op met belanghebbende om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. Na het uitwisselen van verhinderdata heeft het hoorgesprek uiteindelijk plaatsgevonden op 27 mei 2016.

De inspecteur besloot het bezwaarschrift gegrond te verklaren, maar de kostenvergoeding af te wijzen. Tegen dit besluit ging belanghebbende in beroep bij de rechtbank.

In beroep werd niet alleen gevraagd om de kostenvergoeding, maar eveneens om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De procedure in bezwaar had volgens belanghebbende te lang geduurd.

De rechtbank oordeelde dat de kostenvergoeding moest worden afgewezen omdat er geen professionele rechtsbijstandsverlener betrokken was in de procedure. De immaterieële schadevergoeding werd echter toegewezen tot een bedrag van € 500,00. Immers: tussen de indiening van het bezwaarschrift op 19 februari 2015 en de uitspraak van de rechtbank was een periode van twee jaar en bijna twee maanden verstreken. Dit is meer dan de redelijk te achten termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep tezamen. Daardoor bestond volgens de rechtbank recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Belanghebbende is nog steeds niet tevreden en gaat in hoger beroep wegens de beslissing over de kostenvergoeding. Ook de inspecteur gaat (incidenteel) in hoger beroep, maar dan wegens de beslissing ten aanzien van de immateriële schadevergoeding.

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Er is volgens het hof terecht geen kostenvergoeding toegekend voor verleende rechtsbijstand. Echter, ook het incidenteel hoger beroep van de belastingdienst wordt ongegrond verklaard. Het Gerechtshof meent dat de rechtbank terecht immateriële schadevergoeding heeft toegekend.

De inspecteur had aangevoerd dat belanghebbende op 2 april 2015 had aangegeven het voorlopig te druk te hebben voor een hoorzitting. Volgens de inspecteur lag het dan op haar weg om met een nieuw voorstel te komen dan wel om te laten weten wanneer de inspecteur een nieuwe datum kon voorstellen. Dat betoog werd niet gevolgd door het Gerechtshof: dit is onvoldoende reden om de kwestie een jaar lang op de plank te laten liggen en zelf geen pogingen meer te ondernemen om een nieuwe datum te plannen. In een situatie waarin een belanghebbende geen haast maakt is het aan de inspecteur om te komen tot een tijdstip voor een hoorzitting, aldus het Hof.

Dat er voor overschrijding van de redelijke termijn een schadevergoeding kan worden toegekend is overigens niets nieuws. Dit is vaste jurisprudentie, en de regels daarvoor zijn onder meer vastgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO5046). In een later arrest heeft de Hoge Raad ook bepaald dat dat een aanspraak op vergoeding van immateriële schade niet kan worden afgewezen of beperkt op grond van de omstandigheid dat de belanghebbende niet heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van zijn zaak teneinde overschrijding van de redelijke termijn te voorkomen (HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666).

De conclusie van dit alles is dat de belastinginspecteur zich dus actief moet inzetten om een bezwaarschrift binnen een redelijke termijn te behandelen. Hij kan de verantwoordelijkheid daarvoor niet afschuiven op de belanghebbende.

Dit artikel werd bijgewerkt op 20 oktober 2018

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *